Wie ik zelf ben

Mijn foto
Ik volg een hbo studie filosofie. In mijn vrije tijd geef ik bijlessen filosofie. Ik werk in heel Nederland: voel je welkom!

zondag 30 oktober 2011

8. De kandidaten kunnen opvattingen over de vrije wil reconstrueren vanaf de klassieke Griekse filosofen tot en met Augustinus. Zij kunnen daarbij aangeven vanuit welke context Augustinus het begrip ‘wil’ introduceert.

Socrates’ opvatting is dat het kwaad voort komt uit onwetendheid: men begrijpt of beseft niet dat een handeling fout is.

Plato durft dit te betwijfelen en formuleert de gedachte dat foute handelingen ook verleidelijk kunnen zijn, ook al weet je dat het eigenlijk onjuist is. De menselijke ziel bestaat volgens hem uit drie delen die te vergelijken zijn met een tweespan: een rijtuig bestuurd door een menner (symboliseert het redelijke deel van de ziel dat inzicht heeft in het goede), voortgetrokken door twee paarden (enerzijds een edel/gehoorzaam paard dat het eerzuchtige en gedisciplineerde deel van de ziel symboliseert) (anderzijds een ongehoorzaam en afgeleid paard dat het deel van de ziel symboliseert dat gedreven wordt door lust). De taak van de paardenmenner is om de teugels in handen te houden en samen met het gehoorzame paard het ongehoorzame paard in het gareel te houden.

Aristoteles zoekt het antwoord via een heel andere weg. Hij wil weten wat de reden is waarom we soms niet voldoende beheersing hebben om onze kennis van het goede in de praktijk te brengen. Hij onderscheidt algemene kennis van het goede en de toepassing van deze kennis van het goede in de praktijk. In de praktijk kan het voorkomen dat je je niet bewust bent van alle kennis die je bezit. Je kunt dus immoreel handelen zonder dat je je op dat moment (door emoties/verlangens) realiseert dat je fout zit.
Ook weet Aristoteles de algemene kennis van het goede te scheiden en de zintuigelijke kennis van een situatie. Je kunt dus immoreel handelen omdat je (afgeleid door eigen beslommeringen) niet doorhebt dat een ander bijv. hulp nodig heeft.

Voor alle voorgaande denkers heeft immoreel gedrag te maken met gebrek aan inzicht. Ze gaan er dus ook vanuit dat wanneer men inziet wat goed is, het individu de keuze zal maken het goede te doen. De christelijke filosoof Augustinus introduceert een ander aspect. Hij vindt meent te weten dat men niet enkel immoreel uit onwetendheid handelt, maar ook omdat ze niet willen. De wil hoeft dus niet te luisteren naar het besef van het goede (je weet dat je de afwas moet doen, maar bent te lui), maar je wil hoeft zich dus ook niet te laten leiden door waar je wel of geen zin in hebt (je weet dat je de afwas moet doen en ligt liever op de bank, maar je besluit toch de keuken te betreden). Hebben we dan nu met iemand te maken die een absolute vrije wil erkent? Nee. Augustinus vraagt zich af waarom sommigen wel opstaan om de afwas te doen, en anderen liever blijven liggen. Vanuit zijn christelijke achtergrond meent hij dat de wil om het goede te negeren (en daarmee het kwade te doen) een uiting is van aangeboren zondigheid van de mens. De enige manier hoe we van die zondigheid af komen is door te bidden tot god, in de hoop dat deze Almachtige ons een vleugje goede wil toestopt.