Uitwerkingen van het filosofie examenonderwerp "Vrije Wil" voor vwo 2012 tot en met 2015.
Wie ik zelf ben
- Friedrich Hetingse
- Ik volg een hbo studie filosofie. In mijn vrije tijd geef ik bijlessen filosofie. Ik werk in heel Nederland: voel je welkom!
donderdag 12 april 2012
45. De kandidaten kunnen uitleggen wat er problematisch is aan het gebruik van het hiërarchische model van Frankfurt om ons spreken over de vrije wil te verklaren.
Een probleem bij dit hierarchische model zou kunnen zijn dat je twee conflicterende tweede-ordeverlangens hebt: wat doe je dan? Volgens Frankfurt moet je (wanneeer tweede-orde verlangens niet met elkaar in harmonie zijn)de hierarchie dan uitbreiden door derde-orde verlangens te creeren (en als het moet vierde, vijfde en zesde-orde verlangens). Je kunt je afvragen of dit niet leidt tot eindeloze regressie (de hierarchie wordt groter en groter). Frankfurt wuift deze kritiek weg: zodra je geen conflicterend niveau hebt bereikt houdt de regressie op
44. De kandidaten kunnen beargumenteren waarom de theorie van Frankfurt aantrekkelijk is voor aanhangers van het determinisme.
Frankfurt stelt dat onze verlangens draaien om liefde. Alle verlangens die in overeenstemming zijn met wat je liefhebt zijn van jezelf. Dit spreekt een determinist aan, omdat wat je liefhebt volgens Frankfurt dus al vastligt. Omdat dit vastligt kun je dus niet spreken over een vrije wil: het was het altijd al duidelijk dat wat je lief zou hebben (en daarmee dus wat je zou verlangen in je leven).
43. De kandidaten kunnen aangeven wat volgens Frankfurt het verschil is tussen eerste- en tweede orde verlangens en daarbij uitleggen hoe dit onderscheid een rol speelt in het spreken over de vrije wil.
Onderscheid maken tussen een verlangen van jezelf en een verlangen niet van jezelf is lastig. Frankfurt denkt slim te zijn door te stellen dat verlangens verschillende ordes hebben. Hij bedenkt hoe verlangens samehangen en verzint een structuur:
Eerste orde verlangen = ik wil fastfood eten
Tweede orde verlangen = ik wil niet dat ik fastfood wil eten
42. De kandidaten kunnen uiteenzetten wat John Stuart Mill verstaat onder ‘karakter’.
Volgens John Stuart Mill heeft ieder persoon een karakter. Elk verlangen is een uitdrukking van een individuele ontwikkeling die we als mens doormaken, te vergelijken met de groei van een boom. Het karakter (de boom) hoeft dus niet altijd aangeboren te zijn, maar word ook beinvloed door culturele factoren (zonlicht). Wanneer we als samenleving vaste regels/tradities opleggen aan elkaar krijgen we als persoon geen ruimte om het karakter op onze eigen manier te ontwikkelen. Het karakter is dus een product van een individueel groeiproces dat voor ieder persoon verschillend is (beetje cultuur, beetje aangeboren). Er is geen sprake van zelverwerkelijking als je handelt uit een verlangen dat niet van jezelf is. Hoe je zeker weet wanneer een verlangen/het gedrag van iemand’s eigen karakter is? Als de persoon zich gelukkig voelt bij het verlangen. Dit komt overeen met zijn utilitaristische ethiek: de morele visie dat we moeten handelen waarbij zoveel mensen zoveel mogelijk geluk bereiken.
41. De kandidaten kunnen uitleggen welke rol het concept van de ‘ongewild verslaafde’ speelt in de theorie van Frankfurt. Zij kunnen met behulp van de uitgangspunten van Sartre hierop kritiek leveren en daarbij beargumenteerd stelling nemen voor een van beide opvattingen.
Frankfurt leverde kritiek op Hume, omdat hij vond dat Hume geen rekening hield met ‘ongewilde verslaafden’. Daarom speelt dit concept een centrale rol in Frankfurt’s theorie. Een verslaving is dwang waardoor je belemmerd wordt om te doen wat je daadwerkelijk zelf wilt. Hij noemt zo'n persoon een 'onwillig verslaafde': de verslaafde kan met alle macht willen stoppen met zijn verslaving, alleen kan het verlangen naar bijv. drugs groter zijn. Op die manier zou de verslaafde toch verslaafd blijven. De verslaafde verlangt om het verlangen naar drugs niet meer te hebben, maar is dus een slaaf van zijn verlangen naar de drugs.
40. De kandidaten kunnen een beargumenteerd standpunt innemen ten opzichte van het idee dat “de rede de slaaf is van de passies” en een verband leggen met de theorie van Frankfurt.
Ik wil meegaan in de gedachtegang van Hume, behalve bij het feit dat Hume zegt dat ‘de enige functie van de rede is, is om te kunnen beredeneren hóé je de verlangens kunt bevredigen’. Dit is inderdaad waar, maar het is slechts de eerste functie van de rede. De tweede functie lijkt Hume niet te herkennen: dit is namelijk de functie om het verlangen in een context te plaatsen en te beredeneren wat de gevolgen zijn van elk verlangen. Oftewel: voor iemand die graag naar de McDonalds gaat heeft de rede niet enkel de functie om te beredeneren wat de beste route is naar de dichtstbijzijnde McDonalds, de rede beredeneert ook wat het effect is van fastfood op het lichaam (namelijk dat je dik wordt). Op basis van die informatie wordt de kracht van de verlangens tegen elkaar afgewogen en overwint het sterkste verlangen. Concluderend: als je beide functies in ogenschouw neemt kun je onmogelijk concluderen dat de rede puur een slaaf is. De rede is een gehoorzame ambtenaar (noem 't slaaf, zo je wilt) die doet wat hem gevraagd wordt, maar tegelijkertijd een raadgever die in alle ernst de consequenties benoemt. Frankfurt’s theorie dat je dus ongewild verslaafd kunt zijn is dan uit den boze: het sterkste verlangen wint en dat is dus wat je daadwerkelijk zelf wilt.
Abonneren op:
Reacties (Atom)